Shutterstock 1444198385

Relatiebeding in een franchiserelatie (deel 2)

12 december 2021

Het postcontractuele non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst is gebonden aan een vijftal vereisten. Wij schreven al eerder dit jaar een blog over de vraag of een relatiebeding in een franchiseovereenkomst ook aan die vereisten moet voldoen.

We kunnen nog steeds geen duidelijk antwoord op deze vraag geven, maar een recente uitspraak[1] geeft iets meer richting. De voorzieningenrechter die deze uitspraak heeft gewezen, lijkt namelijk niet uit te sluiten dat een relatiebeding ook aan de vereisten van een postcontractueel non-concurrentiebeding zou moeten voldoen. In dit artikel bespreken we deze uitspraak.

 

Het postcontractuele non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst

In artikel 7:920 lid 2 BW is bepaald dat een postcontractueel non-concurrentiebeding aan de volgende vereisten dient te voldoen:

  • het beding moet op schrift zijn gesteld;
  • de beperking tot uitoefening van werkzaamheden mag alleen betrekking hebben op goederen of diensten die concurreren met de goederen of diensten uit de franchiseovereenkomst;
  • de beperking moet onmisbaar zijn om de overgedragen knowhow te beschermen;
  • de beperking mag maximaal één jaar na einde franchiseovereenkomst voortduren;
  • het geografisch gebied mag niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer werkzaam is geweest.

Voldoet een postcontractueel non-concurrentiebeding niet aan één of meer bovengenoemde vereisten? Dan is het gehele beding nietig.[2] De ex-franchisenemer mag in dat geval na het einde van de franchiseovereenkomst concurrerende werkzaamheden uitvoeren.

 

Uitspraak voorzieningenrechter

In de zaak die we bespreken was een postcontractueel non-concurrentiebeding en postcontractueel relatiebeding in de franchiseovereenkomst opgenomen. De franchiseovereenkomst was geëindigd en de ex-franchisenemer vorderde ontheffing van het postcontractuele non-concurrentie- en relatiebeding. De ex-franchisenemer deed zowel in het kader van het non-concurrentiebeding als in het kader van het relatiebeding een beroep op artikel 7:920 lid 2 BW. De bedingen zouden niet voldoen aan alle daarin neergelegde vereisten.

Het ging in dit geval echter over een franchiseovereenkomst die was gesloten voordat de Wet franchise in werking was getreden. Op grond van het overgangsrecht is artikel 7:920 lid 2 BW pas na 1 januari 2023 van toepassing op franchiseovereenkomsten die voor 1 januari 2021 zijn gesloten.[3] Gelet hierop, wijst de voorzieningenrechter een beroep op artikel 7:920 lid 2 BW af; de bedingen kunnen nog niet aan dit artikel worden getoetst.

Waarom is deze uitspraak dan toch relevant? Dat komt omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat de bedingen, en in het bijzonder het relatiebeding, nog niet aan artikel 7:902 lid 2 BW kunnen worden getoetst. Daaruit kan opgemaakt worden dat deze voorzieningenrechter van mening is dat na afloop van het overgangsrecht een relatiebeding wel kan worden getoetst aan artikel 7:920 lid 2 BW en daar dus in beginsel aan zal moeten voldoen.

 

Gevolgen voor de praktijk

Duidelijkheid over de vraag of een (postcontractueel) relatiebeding aan de vereisten van artikel 7:920 lid 2 BW moet voldoen, is er nog steeds niet. De besproken uitspraak toont aan dat het niet ondenkbaar is dat rechters oordelen dat dit wel het geval zou moeten zijn.

Wees daar als franchisegever bij de formulering van je postcontractuele relatiebeding bedacht op. Wanneer een postcontractueel relatiebeding aan de vereisten neergelegd in artikel 7:920 lid 2 BW moet voldoen, maar dat niet doet, dan is het beding nietig. Je kan dan als franchisegever geen beroep doen op het postcontractuele relatiebeding. Het staat de ex-franchisenemer dan vrij om na het einde van de franchiseovereenkomst relaties te benaderen.

 

 

[1] Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8261.

[2] Zie hiervoor artikel 7:922 BW.

[3] Klik op deze link voor een uitgebreid artikel over de overgangstermijn.