Jurisprudentie

Filter
02-03-2010
Rechtbank Arnhem, ECLI:NL:RBARN:2010:BL6913

Nakoming overeenkomst.

De tussen partijen gesloten intentieovereenkomst bevat alle essentialia van een samenwerkingsovereenkomst.

Partijen hebben ook geruime tijd uitvoering gegeven aan deze overeenkomst.

Voldoende aannemelijk is dat partijen behoudens enkele ondergeschikte punten het met elkaar eens waren over de inhoud van die samenwerkingsovereenkomst. Een en ander betekent dat vooralsnog ervan kan worden uitgegaan dat er een rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen bestaat.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

19-01-2010
Rechtbank Zwolle-Lelystad, ECLI:NL:RBZLY:2010:BK9824

Handelen in strijd met het van toepassing zijnde relatiebeding, non coöperatiebeding en geheimhoudingsbeding.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

02-12-2009
Rechtbank Utrecht, CLI:NL:RBUTR:2009:BK5217

Franchiseovereenkomst - beroep op contractueel overeengekomen boete vanwege schending aanbiedingsplicht.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

02-12-2009
Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2009:BL7157

Franchiseovereenkomst, mededingingsrecht

Franchise-overeenkomst supermarktketen.

De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen sprake is van een merkbare beperking van de mededinging.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

30-09-2009
Rechtbank Utrecht, ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ8991

Franchiseovereenkomst. Geen beeindiging met wederzijds goedvinden. Ontbinding o.g.v. niet (langer) nakomen. Schadevergoeding.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

16-09-2009
Rechtbank Utrecht, ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ7844

Vroegtijdige beëindiging door ontbinding van franciseovereenkomst door francisenemer, na het bekend worden dat fusie/samenmerking tussen francisegever en andere franchiseorganisatie aanstaande is.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

15-09-2009
Gerechtshof Arnhem, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7921

Beoogd franchisenemer is niet tekortgeschoten in de in artikel 1 van de intentieverklaring neergelegde verplichting zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in te spannen om uiterlijk 1 juni 2016 met franchisegever een franchiseovereenkomst te sluiten. Er is geen grond de opschortende voorwaarde van artikel 5 van de intentieverklaring als vervuld aan te merken. Tevens heeft de beoogd franchisenemer geen opdracht gegeven voor de verbouwing van het gehuurde pand. 

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

08-09-2009
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8588

Vervolg op HR 24 september 2004, LJN: AO9069. Wanprestatie i.c. niet onrechtmatig jegens derde. Hoofdhuurder gaf geen onjuiste of te mooie voorstelling van zaken. Onderhuurder had zich zelf ook moeten indekken tegen gevolgen voor slagerij van vertrek van supermarkt.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

08-09-2009
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL5657

Artikel 7:290 BW, verzoek tot het verlenen van goedkeuring aan bedingen in (onder)huurovereenkomst die afwijken van afdeling 6 van boek 7 BW.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

21-08-2009
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ5764

Dit betreft de eindbeschikking van de Ondernemingskamer op het verzoek van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) c.s. tot het vaststellen van een billijke prijs voor de gewone aandelen in het kapitaal van Schuitema N.V. (Schuitema ) in het kader van het door Skipper Acquisitions B.V. op die aandelen uitgebrachte openbaar bod. Bij de beschikking van 23 oktober 2008 in deze zaak waren prof. dr. L. Traas en drs. H.T. Haanappel tot deskundigen benoemd. De Ondernemingskamer komt met de deskundigen tot de conclusie dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat de waarde in het economisch verkeer per 22 april 2008 van de door Schuitema aan Koninklijke Ahold N.V. (Ahold) overgedragen (circa 57) winkels overeenkwam met circa € 171 miljoen. Een in redelijkheid bepaalde prijs zal circa € 100 miljoen hoger hebben te liggen. Met betrekking tot de waarde in het economisch verkeer per 22 april 2008 van de door Schuitema aan Ahold overgedragen onroerende zaken komt de Ondernemingskamer tot de conclusie dat deze in redelijkheid (per saldo) op € 91 miljoen kan worden gesteld. Voorts is de Ondernemingskamer, met de deskundigen, van oordeel dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat aan het door Ahold als houdster van cumulatief preferente aandelen in het geplaatste kapitaal van Skipper Investment verkregen vetorechten en het optierecht per 22 april 2008 waarden in het economisch verkeer toekwamen van nihil. De Ondernemingskamer zal de geldswaarde van de door Ahold voor haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie uit dien hoofde met € 5 miljoen verhogen. Uit dit een en ander volgt dat de geldswaarden van de door Ahold werkelijk voor haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie niet € 514,7 miljoen bedraagt, maar € 105 miljoen meer, ofwel € 619,7 miljoen. Per verkocht aandeel Schuitema betekent dit een verhoging van € 4,10, derhalve tot € 24,21. De hiervoor vastgestelde “hoogste prijs” wordt vermoed ook onder het bod een billijke prijs te zijn, doch dit vermoeden is op de voet van artikel 5:80b Wft voor weerlegging vatbaar. In het verdere verloop van de procedure zijn meer concrete omstandigheden gebleken die erop wijzen dat de “hoogste prijs” ten tijde van het uitbrengen van het openbaar bod op de aandelen Schuitema mogelijk niet (meer) als de in artikel 5:80a Wft bedoelde juiste, billijke prijs kan worden beschouwd. Die omstandigheden bestaan hierin dat de deskundigen, die het mede tot hun taak mochten rekenen zich over de ondernemingswaarde van Schuitema uit te laten, hebben geconcludeerd dat, samengevat, bij de waardebepaling van de aandelen Schuitema – na effectuering van de zogenaamde CKK transactie – de indirecte invloed van die transactie niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Nu gebleken is dat in beginsel – alsnog – moet worden getoetst of de “hoogste prijs” de juiste, billijke prijs is, is de vraag naar de ontvankelijkheid van VEB c.s. weer actueel. Gesteld en niet betwist is dat de gemiddelde beurskoers van het aandeel Schuitema tijdens de periode van 3 maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek € 23,03 bedroeg. In artikel 5:80b lid 3 Wft is bepaald dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid van dat artikel niet ontvankelijk is indien de “hoogste prijs” niet ten minste 10% afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens eerderbedoelde 3 maandsperiode. Nu een afwijking van ten minste 10% inhoudt dat de “hoogste prijs” ten minste € 2,30 meer (of minder) dan € 23,03 dient te bedragen en de Ondernemingskamer de “hoogste prijs” op € 24,21 heeft gesteld, moet worden geconcludeerd dat VEB c.s. niet ontvankelijk is in dit onderdeel van haar verzoek. Het oordeel van de Ondernemingskamer houdt in (i) een verklaring voor recht dat de billijke prijs in de zin van artikel 5:80a lid 2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) €24,21 per gewoon aandeel Schuitema bedraagt en (ii) niet ontvankelijk verklaring van VEB c.s. in haar verzoek tot het vaststellen van een billijke prijs op de voet van artikel 2:80b lid 1 Wft.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.