Vervolg op HR 24 september 2004, LJN: AO9069. Wanprestatie i.c. niet onrechtmatig jegens derde. Hoofdhuurder gaf geen onjuiste of te mooie voorstelling van zaken. Onderhuurder had zich zelf ook moeten indekken tegen gevolgen voor slagerij van vertrek van supermarkt.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Artikel 7:290 BW, verzoek tot het verlenen van goedkeuring aan bedingen in (onder)huurovereenkomst die afwijken van afdeling 6 van boek 7 BW.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Dit betreft de eindbeschikking van de Ondernemingskamer op het verzoek van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) c.s. tot het vaststellen van een billijke prijs voor de gewone aandelen in het kapitaal van Schuitema N.V. (Schuitema ) in het kader van het door Skipper Acquisitions B.V. op die aandelen uitgebrachte openbaar bod. Bij de beschikking van 23 oktober 2008 in deze zaak waren prof. dr. L. Traas en drs. H.T. Haanappel tot deskundigen benoemd. De Ondernemingskamer komt met de deskundigen tot de conclusie dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat de waarde in het economisch verkeer per 22 april 2008 van de door Schuitema aan Koninklijke Ahold N.V. (Ahold) overgedragen (circa 57) winkels overeenkwam met circa € 171 miljoen. Een in redelijkheid bepaalde prijs zal circa € 100 miljoen hoger hebben te liggen. Met betrekking tot de waarde in het economisch verkeer per 22 april 2008 van de door Schuitema aan Ahold overgedragen onroerende zaken komt de Ondernemingskamer tot de conclusie dat deze in redelijkheid (per saldo) op € 91 miljoen kan worden gesteld. Voorts is de Ondernemingskamer, met de deskundigen, van oordeel dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat aan het door Ahold als houdster van cumulatief preferente aandelen in het geplaatste kapitaal van Skipper Investment verkregen vetorechten en het optierecht per 22 april 2008 waarden in het economisch verkeer toekwamen van nihil. De Ondernemingskamer zal de geldswaarde van de door Ahold voor haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie uit dien hoofde met € 5 miljoen verhogen. Uit dit een en ander volgt dat de geldswaarden van de door Ahold werkelijk voor haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie niet € 514,7 miljoen bedraagt, maar € 105 miljoen meer, ofwel € 619,7 miljoen. Per verkocht aandeel Schuitema betekent dit een verhoging van € 4,10, derhalve tot € 24,21. De hiervoor vastgestelde “hoogste prijs” wordt vermoed ook onder het bod een billijke prijs te zijn, doch dit vermoeden is op de voet van artikel 5:80b Wft voor weerlegging vatbaar. In het verdere verloop van de procedure zijn meer concrete omstandigheden gebleken die erop wijzen dat de “hoogste prijs” ten tijde van het uitbrengen van het openbaar bod op de aandelen Schuitema mogelijk niet (meer) als de in artikel 5:80a Wft bedoelde juiste, billijke prijs kan worden beschouwd. Die omstandigheden bestaan hierin dat de deskundigen, die het mede tot hun taak mochten rekenen zich over de ondernemingswaarde van Schuitema uit te laten, hebben geconcludeerd dat, samengevat, bij de waardebepaling van de aandelen Schuitema – na effectuering van de zogenaamde CKK transactie – de indirecte invloed van die transactie niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Nu gebleken is dat in beginsel – alsnog – moet worden getoetst of de “hoogste prijs” de juiste, billijke prijs is, is de vraag naar de ontvankelijkheid van VEB c.s. weer actueel. Gesteld en niet betwist is dat de gemiddelde beurskoers van het aandeel Schuitema tijdens de periode van 3 maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek € 23,03 bedroeg. In artikel 5:80b lid 3 Wft is bepaald dat een verzoek als bedoeld in het eerste lid van dat artikel niet ontvankelijk is indien de “hoogste prijs” niet ten minste 10% afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens eerderbedoelde 3 maandsperiode. Nu een afwijking van ten minste 10% inhoudt dat de “hoogste prijs” ten minste € 2,30 meer (of minder) dan € 23,03 dient te bedragen en de Ondernemingskamer de “hoogste prijs” op € 24,21 heeft gesteld, moet worden geconcludeerd dat VEB c.s. niet ontvankelijk is in dit onderdeel van haar verzoek. Het oordeel van de Ondernemingskamer houdt in (i) een verklaring voor recht dat de billijke prijs in de zin van artikel 5:80a lid 2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) €24,21 per gewoon aandeel Schuitema bedraagt en (ii) niet ontvankelijk verklaring van VEB c.s. in haar verzoek tot het vaststellen van een billijke prijs op de voet van artikel 2:80b lid 1 Wft.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
In deze zaak gaat het, kort gezegd, om de vraag of gedaagden zijn gehouden de aanbiedingsplicht, het non-concurrentiebeding en de huurovereenkomst uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst na te komen.
De bepalingen waarvan Prisma Food Retail thans nakoming vordert, met name artikel 12 (non-concurrentiebeding) en artikel 20 (aanbiedingsplicht) van de samen werkingsovereenkomst zijn voorshands geoordeeld buitengewoon belastende bepalingen voor gedaagden. Nakoming zou er feitelijk op neer komen dat gedaagden één jaar lang verstoken zouden moeten blijven van inkomsten (tenzij men in een heel andere branche zou gaan werken) en dat zij het pand zouden moeten afstoten dat al sinds 1925 in familiebezit is. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Prisma Food Retail zich jegens gedaagden beroept op nakoming van de eerdergenoemde bepalingen.
In de tweede zaak gaat het, kort gezegd, om de vraag of gedaagden zijn gehouden de inhuurovereenkomst deugdelijk na te komen en het pand te ontruimen.
De samenwerkingsovereenkomst en de beide huurovereenkomsten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hieruit vloeit logischerwijs voort dat met het eindigen van de samenwerkingsovereenkomst ook beide huurovereenkomsten eindigen.
Daarbij komt dat partijen ook niet een werkelijke huurrelatie met elkaar hebben beoogd, maar slechts een constructie hebben gecreëerd om Rabobank als financier van de vernieuwde supermarkt meer zekerheid te verschaffen.
Klik HIER om de volledige uitslag te lezen.
Ontbinding op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. De kantonrechter kent een beperkte vergoeding toe.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Betrouwbaarheidstoetsing financiële dienstverlener. Artikel 16 BGfo. Hangende bezwaar zijn activiteiten voortgezet. Niet melden van fiscale vergrijpboetes.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Verklaring voor recht dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen van de intentieovereenkomst door zich vanaf 3 november 2003 op het standpunt te stellen dat zij alleen planologische medewerking wilde verlenen aan de vestiging van een tankstation aan de Provinciale weg dat qua omzet even groot was als het tankstation aan het adres.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Contractsovername franchiseovereenkomst aan de zijde van franchisegever. Rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van een geldige contractsoverneming, nu niet is komen vast te staan dat partijen tot dezelfde groepsmaatschappij behoorden, hetgeen een vereiste was voor een geldige contractsovername op grond van de franchiseovereenkomst.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Vordering in het geding van franchisenemer op franchisegever. Het bestaan van de vordering staat voldoende vast om deze in het geding toe te wijzen.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
De franchisegever Huis & Hypotheek heeft DSB Leeuwarden (voorheen franchisenemer Huis & Hypotheek Leeuwarden) gedagvaard ondermeer omdat men meent dat DSB onrechtmatig handelt en inbreuk maakt op het merk Huis & Hypotheek door de woorden "voor uw huis & hypotheek" te gebruiken in een aantal van haar reclameuitingen, zoals die in de telefoongids. Huis & Hypotheek wordt deels in het gelijk gesteld te weten ten aanzien van de onrechtmatigheid van het gebruik van die woorden in de direct mailing welke DSB Leeuwarden aan voormalige klanten van Huis & Hypotheek Leeuwarden heeft doen uitgaan. Voor wat betreft de gestelde merkinbreuk wordt Huis & Hypotheek evenwel in het ongelijk gesteld.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.