Jurisprudentie

Filter
06-05-2015
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2015:3715

Geschil over de vraag of de franchisenemer het contractuele non-concurrentiebeding overtreedt. De vraag wordt ontkennend beantwoord door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het ontwikkelen van een beeldmerk, het deponeren van handelsnamen, het publiceren van een website, het aanmaken van een Twitter- en een Facebookaccount en het inlichten van het personeel in de gegeven omstandigheden niet te beschouwen zijn als concurrerende activiteiten, maar als voorbereidende activiteiten voor de nieuwe start na de looptijd van de franchiseovereenkomst.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

06-05-2015
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2015:4708

Afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen betreffende een franchiseovereenkomst tussen eisers en gedaagden.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

09-04-2015
Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2015:2110

Schending non-concurrentiebeding door voormalig franchisenemer.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

31-03-2015
Gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2015:1139

Franchise- en vaststellingsovereenkomst GSM-shopformule.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

27-03-2015
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2015:3552

Kort geding. Nakoming franchiseovereenkomst afgewezen omdat beide partijen de samenwerking willen beëindigen. Onduidelijk of non-concurrentiebeding geldt. Vorderingen over en weer afgewezen.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

17-03-2015
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2015:935

schadestaat, (on)voldoende onderbouwing, ex aequo et bono begroting in hoger beroep.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

11-03-2015
Rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2015:1698

Ontslag bestuurder. Opzegverbod wegens ziekte? Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

09-03-2015
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2015:1629

Bart’s Retail heeft de franchise- en onderhuurovereenkomst opgezegd tegen 31 maart 2015. De franchisenemer verzet zich tegen ontruiming van het gehuurde pand en gehoudenheid aan het non-concurrentiebeding na beëindiging van de franchiseovereenkomst. De franchisenemer wil na beëindiging van de franchiseovereenkomst een soortgelijke bakkerswinkel beginnen in het gehuurde pand. De voorzieningenrechter staat dat toe, als de dan ex-franchisenemer zelf een huurovereenkomst heeft afgesloten met de verhuurder van het pand. Overwogen is dat Bart’s Retail in het contractsgebied van de huidige franchisenemer geen Bakker Bart winkel zal gaan openen na 31 maart 2015, voorts dat de twee andere Bakker Bart winkels in Ede geen concurrentie zullen ondervinden van een soortgelijke bakkerswinkel in het contractsgebied van de huidige franchisenemer en verder dat de franchisenemer fors heeft moeten investeren in de inrichting van de huidige Bakker Bart winkel, welke investering teniet gaat als het pand moet worden ontruimd.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.

04-03-2015
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2015:1545

Het verwijt dat voorlichting over te behalen ondernemingsresultaten onjuist is omdat zou zijn verzwegen dat met het filiaal geen gezond - volgens franchisenemer € 30.000,- - ondernemingsinkomen is te realiseren, is ongegrond. Allereerst geldt dat wanneer franchisenemer vindt dat slechts een ondernemersinkomen van € 30.000,- een gezond inkomen is, het haar uit de prognoses duidelijk moest zijn dat een dergelijk inkomen niet werd voorzien. In zoverre kan van dwaling geen sprake zijn. Daarnaast zijn zowel de behaalde bedrijfsresultaten als de privé opnames elk jaar meer dan € 30.000,-. Als de informatie vanuit franchisegever op deze punten al onjuist zou zijn, zijn de juiste, feitelijk gerealiseerde resultaten zodanig als franchisenemer vindt dat ze moesten zijn. Ook hierom kan in zoverre geen sprake zijn van dwaling.

Het verwijt dat de prognose van de loonkosten veel te laag is omdat een loonkostenpercentage van rond 20% in de door franchisegever zelf geëxploiteerde filialen aan de orde is en volgens het hoofdbedrijfschap detailhandel een loonkostenpercentage van 18 in de bovenkledingbranche gebruikelijk is, beoordeelt de rechtbank als volgt. De begroting van een onderneming ten behoeve van een franchisenemer wordt samengesteld uit diverse voorziene inkomsten en uitgaven. De opstelling daarvan resulteert in een voorzien resultaat. Op grond van de hoogte van dat voorziene resultaat beslist een franchisenemer of hij het risico van ondernemerschap aanvaardt. Wanneer het werkelijk gerealiseerde resultaat lager uitvalt dan werd voorzien is relevant of de begroting op onderdelen een verwijtbaar onjuiste prognose bevat. Wanneer het werkelijk gerealiseerde resultaat hoger uitvalt dan werd voorzien is dit in beginsel niet relevant. Niet aannemelijk is immers dat de franchisenemer geen overeenkomst zou zijn aangegaan als hij had geweten dat weliswaar op een punt begrote kosten hoger zouden uitvallen, maar tevens het bedrijfsresultaat hoger zou zijn dan werd begroot, zodanig dat daarmee de extra kosten meer dan zijn opgevangen. Deze situatie doet zich in het geval van franchisenemer voor. Dat franchisenemer bij een juiste voorstelling van zaken, het op alle onderdelen behaalde werkelijke resultaat, de overeenkomsten niet zou zijn aangegaan is niet aannemelijk. Dat zou anders kunnen zijn wanneer franchisenemer aan franchisegever zou hebben meegedeeld dat de (juistheid van de) prognose van de loonkosten voor haar van wezenlijk belang is. Dat is niet aan de orde.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen. 

17-02-2015
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2015:1180

Wijze van totstandkoming overeenkomst. Toepassing algemene voorwaarden. Franchisegever heeft een door haar ondertekende conceptovereenkomst aan franchisenemer gezonden, met inbegrip van een set algemene voorwaarden. Franchisenemer heeft de conceptovereenkomst niet teruggestuurd. Partijen hebben vervolgens gedurende drie jaren zaken met elkaar gedaan, waarbij de franchisenemer de aan het zijn van franchisenemer verbonden rechten heeft uitgeoefend en verplichtingen is nagekomen. Franchisegever heeft daaraan het vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat de franchisenemer instemde met de franchiseovereenkomst, inclusief de thans in het geding zijnde, in de algemene voorwaarden opgenomen vervaltermijn. Franchisenemer kan zich niet beroepen op de artikelen 6:236 en 6:237 BW, omdat hij heeft gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf, ook al was hij voordien in loondienst werkzaam en enige tijd werkloos. Ook reflexwerking baat hem niet, omdat artikel 2:236 aanhef en onder g BW een beperking van een vervaltermijn tot een jaar toestaat.

Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.